Letterspeurtocht: Vraag papa of mama om overal in huis letters op te hangen. Eén letter per vel. Jij krijgt een opdrachtenblad waarop alle letters staan die in huis hangen. Je speurt het hele huis door op zoek naar de letters. Als je een letter gevonden hebt, streep je die door op je opdrachtenblad.
Wijs een voorwerp aan binnen of buiten en verzin zoveel mogelijk rijmwoorden. Wanneer je niets meer kunt bedenken, kies je een nieuw voorwerp.
Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet: lichaamsdelen. Voorbeeld: het zit boven je hals, op je hoofd, aan je linkerbeen, etc.
Woorden springen: Je hebt al vaker woorden in stukjes geklapt. Vandaag doen we het een beetje anders en ga je de woordstukjes springen:
paasei ( paas-ei) (twee sprongen)
eieren (ei-e-ren) (drie sprongen)
mandje (mand-je) (twee sprongen)
paasontbijt (paas-ont-bijt) (drie sprongen)
Nu ga je luisteren naar zinnen. Een zin bestaat uit woorden. Een lange zin uit veel woorden, een korte zin uit weinig woorden. Voor ieder woord in de zin maak je een sprong en spring je hoeveel woorden je hoort in een zin:
Ik spring (2 sprongen).
Ik lach (2 sprongen).
Ik zwaai( 2 sprongen).
Ik ben groot (3 sprongen).
Ik spring naar huis (4 sprongen).
Ik eet een ei (4 sprongen).
Spring met me mee (4 sprongen).
Ik verf het ei rood (5 sprongen).
Nu weet je hoe het gaat. Als je nog door wilt gaan en het wat moeilijker wilt maken, kun je zelf zinnen gaan bedenken. Je zegt je zin hardop en je springt hoeveel woorden je hoort. Hoeveel woorden hebben jouw zinnen?
Zoek in kranten, tijdschriften of lege verpakkingen naar de letter z of een andere letter. Knip de letter of het woord met de letter uit en plak het op. Kun je een heel blad papier volplakken?